
‘Moeder, hoe moet ik leven?’ vroeg ik haar op een dag. Ze keek me aan met die blik die alleen moeders kunnen hebben – een combinatie van geduld, wanhoop en de stille wetenschap dat hun kind onverbeterlijk is.
‘Wel’ zei ze, terwijl ze een onzichtbare kruimel van haar schort veegde, ‘begin maar met ademhalen. De rest volgt vanzelf.’
Dat vond ik een teleurstellend antwoord. Ik had gehoopt op iets met meer handvatten. Een lijstje, een draaiboek, een powerpoint desnoods. Maar moeders geven zelden de antwoorden die je wilt horen; ze geven de antwoorden die je nodig hebt. En in dit geval bleek ze – zoals moeders dat vaker zijn – onverbiddelijk juist.
Het probleem met het leven is dat niemand een handleiding krijgt. We worden erin gegooid, spartelen een tijdje rond en doen alsof we weten wat we aan het doen zijn, terwijl we stiekem om ons heen kijken of anderen het misschien wél begrijpen. Spoiler: dat doen ze niet. We weten zelfs niet wat anderen denken. Iedereen klungelt maar wat aan. Zelfs de mensen in drieledig pak en een agenda vol meetings.
Toch zijn er momenten waarop we het verlangen voelen naar richting, naar zekerheid. Als je als kind een pleister nodig had, wist je dat moeder de EHBO-kist kon vinden. Maar als volwassene zijn er wonden die geen pleister verdragen. Wat dan? Moeder bellen?
‘Ma, ik heb een existentiële crisis.’
‘Heb je wel genoeg gegeten?’
Want moeders weten: de mens is een hongerig dier en hongerige dieren stellen domme vragen. Eet eerst. Denk later.
De filosofen zeggen er intussen van alles over. Socrates vond dat een goed leven bestond uit zelfonderzoek: ‘Het niet-onderzochte leven is het niet waard geleefd te worden.’ Sartre daarentegen meende dat het leven geen vooropgezet doel had en dat we zelf betekenis moeten geven aan onze eigen absurditeit. En Camus, met zijn beroemde vergelijking van het leven met Sisyphus die zijn steen omhoog duwt, zou zeggen dat we ondanks de zinloosheid moeten blijven lachen. Misschien zou hij moeder best begrepen hebben.
En vader? Die keek op van zijn krant, schraapte zijn keel en zei: ‘Waarom al die moeilijke vragen? Doe gewoon je werk, wees aardig voor de mensen en koop af en toe een goede fles wijn. Dat helpt.’
Misschien is dat het beste advies dat ik ooit kreeg. Eten, ademhalen, een beetje lachen en vooral niet vergeten dat niemand echt weet hoe het moet. En als het allemaal even tegenzit, gewoon terugvallen op de basis.
Uiteindelijk is ‘Hoe moet ik leven?’ niet alleen een vraag voor moeder of vader. Het is de vraag waar het in de therapieruimte op uitdraait, waar mensen na talloze omwegen, analyses en verhalen steeds weer bij uitkomen. Het is de meest eenvoudige en tegelijk de meest onmogelijke vraag. En misschien is het enige antwoord dat ertoe doet: blijf ademen, blijf zoeken, en wees mild voor jezelf terwijl je onderweg bent.
‘Ma, wat is leven eigenlijk?’
Ze lachte, kneep in mijn hand en zei: ‘Dat jij die vraag aan mij stelt, is precies het antwoord.’