Taal, taalgebruik en taalwetenschap zijn zaken die me al langer bezighouden. Thuis werd er weinig taal gebruikt. Het heeft me wellicht al vroeg uitgedaagd. Naar verluidt gaat het dikwijls op die manier. Mensen gaan op zoek naar datgene wat ze node moeten missen in de kinderjaren. Het is een ijzersterke drijfveer, een kracht, een onuitputtelijke bron van energie.
Ben mijn ouders ook dankbaar dat ze dialect spraken, als er werd gesproken. Er was weinig tijd om te spreken, er moest vooral gewerkt worden. Het stelde me in staat om gaandeweg een wat we noemen contrastieve grammatica te ontwikkelen, en daarnaast ook hard te werken, dat spreekt. Je leert een andere taal, zelfs de standaardtaal, beter door goed te letten op de verschillen. Het brein is daarop voorzien en ondersteunt deze taalontwikkeling. Het wordt steeds makkelijker om van de ene taal naar de andere over te schakelen – is trouwens onlangs aangetoond. Het populaire tussentaaltje is daarin dodelijk: mossel noch vis thuis en steeds minder correct taalgebruik op school resulteert in nog meer mossel noch vis. En dan zwijgen we zedig over de taal van onze politici. Vlaams koeterwaals. Schadelijk voor elk redelijk taalgevoel.
Het voordeel van een karige taal is dat er ook weinig of geen traumatiserend taalgebruik is. Elk nadeel heb zijn voordeel. Traumatiserend wil zeggen: je onveilig voelen en ineenkrimpen van de angst wanneer bepaalde woorden je kinderbrein binnendringen. Freeze is de trauma-term: je onderdrukt je emoties. Een kind luistert zonder filter, dat is een wereld van verschil. Alle geluiden worden als een spons opgenomen en de boodschap zal diep verankerd worden. Maak het maar als kind mee dat de juf als een kakelende kip in de klas rondrent en je met zo’n schelle Engelse falsetstem de levieten leest. Je zou wel willen wegvluchten maar dat kan niet. Je moet het ondergaan. Of denk aan die groottante die over je wieg kwam hangen en als een koe een scheet liet en tegelijk met de staart omhoog uitriep: kiekeboe. O help, wat een trauma.
Niet alle taalgebruik is onschuldig. Meer zelfs, het kan traumatiserend zijn. Ander voorbeeld, recent zelf meegemaakt en dus niet zo erg als bij een opgroeiend kind. Het blijft wel zeer relatief. Ook tegenover een volwassen mens zal bepaald taalgebruik traumatiseren en meestal hertraumatiseren. Het kietelt een verleden dat nog geen verleden is kunnen worden.
Toen ik twee weken geleden een tuimelperte maakte werd ik achteraf op een uiterst genereuze manier opgevangen. Eerst door de fietser die het ongeval veroorzaakte: kom, ik help je recht, doet het pijn, hij raakte mijn arm aan. Dit is inderdaad wat je als mens doet wanneer je getuige bent van een traumatische ervaring. Empathie heet zoiets. De heling komt onmiddellijk op gang. Nadien mocht ik meerijden met de 100. Ik reguleerde mezelf met hartcoherentie. Een verpleger zat naast mij en vroeg hoe het ging. In het ziekenhuis zag ik alleen bekwaamheid en vriendelijkheid. Allemaal fantastisch. Ook de politie-inspecteur deed haar werk op een vriendelijke manier. Niets dan lof.
En dan is er toch weer dat kafkaiaans en eigenlijk traumatiserend taalgebruik. De overheid kan het kennelijk niet laten; er zijn nochtans trauma-experten actief bij sommige diensten. Fragment uit de brief gericht aan de verdachte van het misdrijf, in casu mezelf:
Een trauma komt niet zonder nog meer tijdverlies. Bij het verhoor van een half uur (!) wrong de politie-inspecteur zich in alle menselijke bochten om deze brief van zijn kafkaiaans gehalte te ontdoen. Respect daarvoor. Dankzij de wetenschap zouden we kunnen aantonen dat zo’n brief voor sommige mensen, die bijvoorbeeld ernstig trauma hebben meegemaakt, inderdaad hertraumatiserend kan zijn.
Op je bek gaan, met je hoofd tegen de straatstenen knallen wordt in ons land beschouwd als een misdrijf. Punt 3 is wel grappig en tegelijk geruststellend: U kan tijdens het verhoor niet verplicht worden uzelf te beschuldigen. Oef. Voor alle duidelijkheid: ook de andere (vallende) fietser is gesommeerd om zijn verhaal te komen doen. In zijn fietsbroek zit een gat. Bij deze mijn sportieve groet.
Aan ’t lachen kent men de zot. Aan ’t lachen kent men de overheid.