Wat ik me van hem herinner is zalig. Hij gaf me ooit één rijles. Ik zou ze niet licht vergeten. Op dat moment was hij de gids die me de weg liet zien. Hij was gewoon een vader. Krachtig en warm.
Hij zei niet veel. Bitter weinig zelfs. Woorden waren niet zo zijn ding. Te hard moeten zwijgen onder het zwoegen. Die ene les droeg de onuitgesproken titel Rijden Zonder Remmen. Al de rest kun je al, zei hij in zijn taal, ‘k heb je wel zien kijken. Dat zag hij allemaal tussen de afwezige woorden.
Hij toonde mij voor hoe een lichtvoetige dans verloopt. Links en rechts en op en neer in een vloeiende beweging en ik dacht dat wil ik ook. Hij kon goed dansen. Op het aangrijpingspunt placht hij iets bijzonders te doen, een snelle trap samen met een bizarre move met de rechterhand. Ik begreep met mijn kinderlijke verbeelding dat hij mij wilde leren hoe je de duivels in jezelf ontbindt en leert te vertrouwen op je eigen kracht.
Remmen wordt overbodig wanneer je leert afremmen op eigen kracht. Rijden en remmen op eigen kracht. Krachtbeheersing. Zelfbeheersing.
Wat ik pas veel later kon begrijpen. De versnellingsbak was in die tijd nog niet gesynchroniseerd, wat vader ertoe bracht om de kunst van het tussengas te demonstreren. Zo ving hij de schokken op waardoor de dans naadloos kon worden verdergezet. In het Engels is er een mooi woord voor: smoothly. Het ging er boterzacht aan toe. Met zachte hand. Dat was zijn voorbeeld. In de middenconsole stonden een grote en een kleine pook. De kleine diende voor het betere klimwerk. Moet ge ook kunnen, zei hij. Het is klimmen zonder te weten of je ooit de top zult bereiken. Het genot van het klimmen zelf. Een geweldig genot. Krachtontplooiing.
In mijn kinderlijke verbeelding ging het rijden zonder remmen gaandeweg over in het denken zonder remmen. Ongeremd denken. Vrank en vrij en kritisch. Niets zomaar voor waar aannemen. Verbanden durven zien waar er nog geen verbanden zijn. Het was zijn manier om te inspireren en mijn denken te voeden. Ik had alle geluk van de wereld dat te mogen blijven voeden bij de eigenaardige jezuïeten. Alles in vraag durven te stellen. Denken zonder limieten. Open en onbevangen.
De wereld is aanvankelijk klein, beperkt tot boven de voorruit uitkijken. Gaandeweg wordt de wereld groter en groter. Vanbinnen groeit de eigen wereld mee.
Wat ik geloof is dat een vader die zijn ziel ziet in zijn zoon, alles uit de kast zal halen om het kind een leven vol welzijn te geven. Wat er in de kast zit is voor iedereen anders. De liefhebbende vader haalt eruit wat erin zit. Het kind doet er iets mee, of niet. Het voorbeeld, de praxis, brengt alles in beweging, veel meer dan de vluchtige woorden. De woorden heb ik zelf moeten zoeken. Leren was toen vooral kijken.
“The smart way to keep people passive and obedient is to strictly limit the spectrum of acceptable opinion but allow very lively debate within that spectrum. That gives people the sense that there’s free thinking going on, while all the time the presuppositions of the system are being reinforced by the limits put on the range of the debate.” – Noam Chomsky
Denken zonder remmen, het is in deze tijden geen populaire bezigheid. We horen blijkbaar vooral te denken met de rem op. Niet tegen het groepsdenken ingaan of je wordt uitgesloten. We worden verondersteld te denken in labels en stigma’s. We horen binnen de lijntjes te kleuren. We moeten van alles dat niets met warmte en menselijkheid te maken heeft.
De idee dat de gedachteloosheid, het niet meer nadenken, tot het kwade leidt, is meer dan interessant en brandend actueel. Vandaar, als afsluiter deze wijze woorden van Hannah Arendt: “Er zijn geen gevaarlijke gedachten, het denken zelf is gevaarlijk.”
“Er zijn geen gevaarlijke gedachten, het denken zelf is gevaarlijk.”
– Hannah Arendt